you can find this page online at www.marijeverbeeck.nl/index.html
skip to content

Zeer kort verhaal

De docent van de schrijfdocentenopleiding  (3x woordwaarde) deelt kleurige notitieboekjes uit. De komende twee weken zullen we er onze inspiratiebronnen in opschrijven. Mijn kleuterhart springt op, cadeautje! Ik ben de laatste en hoef dus niet te kiezen. Da’s fijn en ook niet fijn. Mijn buurvrouw krijgt een groene met jaren zeventigbloemen erop. Ik krijg een bruine met bonbons. Ik schat mijn kansen in om nog met iemand te ruilen. Die met de gekleurde dropstaafjes vind ik zo leuk! Hoe kleuterachtig teleurgesteld mag je zijn, op je 54ste?
In de pauze loop ik langs een gracht in de oude binnenstad. Bij de Koppelpoort is een sluisje en dat geeft een vrolijk watervalletje. Het witte schuim maakt patronen op het zwarte water. Kijk: een hond. Kijk: een koffiekan. Kijk: een engel.


Imitatio Ik maak nooit iets mee

Ik maak nooit iets mee, maar maandagavond 9 november wel. Want toen fietste ik samen met Zhanar (8 jaar) door Bussum om zusje Berber (6) op te halen. Het was vijf uur in de middag en al zo goed als donker, maar Zhanar wist de weg. Het regende keihard. De fietspaden waren veranderd in moerassen van halfrotte bladeren. En het was spitsuur, alle auto’s hadden verblindende koplampen. Moeten we hier nu rechtdoor of linksaf? Zhanar wist het niet meer en behalve wij fietste of liep er niemand.
Bij een cafeetje met een luifel gingen we de stoep op, om de slimme telefoon te raadplegen. Binnen zaten drie jonge vrouwen witte wijn te drinken. Ik vermoedde dat ze collega’s waren en dat het Chardonnay was.
Door het vocht zwiepten mijn vingers over het scherm in plaats van het vereiste swipen. De plattegrond van Bussum ontvouwde zich niet en de regen kroop op richting ondergoed.
Ineens deed mijn vinger het. We staken snel over, tussen de voor het stoplicht stilstaande auto’s. Daarna gingen we rechts, de Prins Hendriklaan in. Toen wist Zhanar het ook weer.
Om zes uur kwamen we thuis, met Ber. Ik hing mijn druipende jas in de hal, hij stonk. Gauw de pasta opzetten en de tafel dekken, want zusje Leonie (11) moest nog naar atletiek.
‘Aan tafel allemaal!’ Zusje Kinga (13) rukte zich gapend los van haar laptop en ik voelde mij volmaakt tevreden. Want ik had het hem maar mooi even allemaal gelapt.

En nu nog even een gedicht, dat wil zeggen een stukje ervan. Geschreven door de mij onbekende Griekse dichter: Elýtis Odysséas, die evengoed wel de Nobelprijs voor literatuur kreeg. Dat heeft hij hem ook maar mooi even gelapt. Hij schrijft over bescheidenheid en trots. Wat mij er aan doet denken dat ik niet begrijp dat veel huismoeders en enkele huisvaders, zeven ballen tegelijk in de lucht houden. Iedere dag maar weer. En dat ze daar dan niet eens zo héél trots op zijn. Zij moeten het idee van het bestaan in zichzelf temmen, volgens Odysséas. En dat is een goede gedachte, mooi gezegd.

De Kleine Zeeman
Het heeft lang geduurd voor ik begreep wat
bescheidenheid betekent en dat is de schuld van hen
die mij geleerd hebben haar lijnrecht tegenover trots te
plaatsen. Je moet het idee van het bestaan in je
temmen om het te kunnen begrijpen.

Maar soms wil je gewoon vóelen dat je bestaat. Een goede manier is dan om in een onbekende stad door de stortregens te gaan fietsen, op zoek naar iets. Liefst in gezelschap van een meisje van acht jaar.




Column over het Sinterklaasconflict

JE SUIS EEN RACIST
Een volle maan. Zwarte silhouetten van kale bomen. Een rij Amsterdamse geveltjes met verlichte ramen. Op het dak een wit paard, bereden door een oeroud figuur, met een lange witte baard, een rode mantel, een gouden staf. Veel donkere, springerige mannetjes, in fel gekleurde kleren, blakend van jeugd en gezondheid. Zo stond het in de prentenboeken en zo beleefde ik het, als kind, in mijn fantasie. Maar die diepe eerbied blijkt een wantoestand, waar ik me diep voor moet schamen. Ik wil dat niet inzien, dus ben ik een racist.
Graag meteen ook seksist want zwarte Pieten moeten jongens zijn. Punt. Ik ben gehecht aan de Sinterklaastraditie en tradities zijn naar hun aard conservatief. Aan tradities hoef je niet de perse de conventies van de huidige tijd te koppelen. Dan krijg je zo’n politiek correct compromis, zoals regenboogpiet. En die stoomboot kan ook echt niet meer.
Het gaat om het beeld, dat ik als kind zag en precíes zo wil blijven zien. Het brengt me terug naar de tijd dat ik nog mocht geloven. Nu ik niet meer mag geloven, vraag ik me af waarom blijven die Pieten eeuwig jong en vitaal blijven, terwijl Sint een oeroude bejaarde is, die maar niet kan sterven? Als blanke voel ik me nu wel een beetje als zombie weggezet. En trouwens, waarom nooit eens een Piet, wit of zwart, in een rolstoel? Of een blinde Piet? Is dat geen discriminatie? Gelukkig gaat Sint, als man, gekleed in een jurk en draagt hij sieraden. Een bepaalde minderheidsgroep bij voorbaat de mond gesnoerd. Ik stel voor dat we komend jaar een mevrouw verwelkomen op de kade. Laat Santa Nicolina in vredesnaam een pikzwarte, dove, minderjarige, aan overgewicht lijdende, zwakbegaafde transgender met een kunstbeen zijn.




Sprookje van autobio naar fictie

Try en Error

Er was eens een meisje, dat Try heette. Op een dag ging ze met haar ouders naar de zee. De zon scheen, de wind woei zachtjes en de vliegers scheerden hoog door de  blauwe lucht. De ouders van het meisje hadden een tas vol boeken bij zich en installeerden zich op hun grote handdoeken.
Try speelde aan de waterkant. Ze bouwde een kasteel. Het lukte niet zo goed, het werd een lomp bouwsel dat steeds instortte. Ze ging ze op zoek naar schelpen om het kasteel mee te versieren, maar vond er maar een. Ze werd er een beetje moedeloos van. Opeens zag ze een vis in het zand liggen. Een witte vis, zo groot als haar onderarm. Hij lag op zijn zij en ze zag hoe zijn ene kieuw open en dicht ging. Het was eb.
Try vond het heel zielig maar durfde de vis niet aan te raken. Omdat er verder niemand was, pakte ze hem toch maar bij zijn staart en liep naar het water, waar ze hem voorzichtig losliet. Even bleef hij stil liggen, maar plotseling sloeg hij met zijn staart en in een snelle boog zwom hij weg.
Toen dook hij weer op. Met een zachte stem, die ze maar net boven de branding uit kon horen, zei hij: ‘Dank je Try, hier zul je geen spijt van krijgen. En als je me ooit nog nodig hebt, kom dan terug en roep me. Ik ben de vis Error!’ En hij verdween in de diepte. Vlak voor haar voeten lag een hele berg schelpen, in de mooiste parelmoeren tinten.

Vanaf dat moment was álles wat Try probeerde gedoemd om te lukken. Als ze in een boom wilde klimmen, joegen haar benen haar meteen naar de top. Als ze aan een rekensom begon, schreef ze het goede antwoord zonder nadenken op. Als ze verlangde naar een mooie sterrenhemel was het alsof iemand de donkere lucht ter plekke met goudverf bestreek. En toen ze bedacht dat ze wel een vriendje wilde, kwam hij aanwandelen met zijn bos rozen. Even was het leuk, maar na een tijdje werd het heel vervelend. Het leven werd kleurloos, zonder overwinningen en met nooit iets onverwachts. Try werd somber. Ze sloot zich op en probeerde niets meer te willen, maar dat was ook niet de oplossing. Ze besloot terug te gaan naar het strand.

Daar riep ze de vis. ‘Error!’ Al snel dook hij op en vroeg wat haar scheelde. Try smeekte hem om de betovering te verbreken. ‘Het is niet leuk om alles wat ik wil zo maar te krijgen. Laat me vechten voor wat ik graag wil. Laat me mislukken en dan steeds weer opnieuw proberen, net zolang tot het lukt!’ ‘Is al gebeurd’, zei Error, en hij dook weer onder. Vanaf die dag genoot Try met volle teugen van het leven. Ingezakte taarten, verloren wedstrijden en vertraagde treinen konden haar nooit veel schelen. Al werd ze er ook wel eens chagrijnig van. Maar haar leven was lang en gelukkig.




EEN LANGE WANDELING

Het is zaterdagochtend acht uur. Onze groep mag vòòr de officiële openingstijd de kathedraal van Chartres binnengaan. In alle rust mogen we doen wat we willen doen. Nadat ik een rondje heb gelopen lokt het me weer: dat geheimzinnige labyrint.

Ik ben niet de enige die gelokt werd, of geroepen; de grote cirkel is vol mensen. Sommigen lopen snel, anderen langzaam, weer anderen staan stil. Het is koud in deze vroegte. Ik ga zitten op een kerkbank, reken een beetje en wacht. Ik zie hoe iemand ‘verkeerd’ loopt. Even later komt ze tot haar verbazing terug bij het begin. Iemand anders wijst; zo loopt het zie je wel? Ik kijk naar de mensen die op weg zijn en bedenk dat ik nog even wil wachten, omdat ik het zo vervelend vind om te ‘botsen’ of om me mijn snelheid te laten dicteren, maar toch sta ik op en begeef me naar het beginpunt. Hier aarzel ik, het is een lange weg ik kan ook gewoon wat naar de ramen gaan kijken. Ik weet dat deze gedachte nergens op slaat; dit is wat ik wil en ik zet mijn eerste stap.

Het voelt onwennig. Ik loop verder, ik neem de eerste wending, ik sta stil. Ik loop verder, sta weer stil. Hier is het westelijk roosventer. Het treft me hoe volmaakt het is, maar vooral ook zo blij; zo positief, zo bemoedigend. Ik loop verder en wend en loop en sta stil. Hier is de boom van Jesse. Voor mij een beeld van het verleden, àl die generaties die mij voorgegaan zijn, die ik in me draag en waarvoor ik grote dankbaarheid voel.

Ik loop en wend en loop en sta weer stil, een onzichtbare macht lijkt mijn stappen te regelen. Hier is een venster met bloemmotieven, voor mij een beeld van Natura, de Godin van het leven, die mij niets dan vreugde schenkt.

Ik loop en wend en loop en sta stil. Ineens gaapt voor mij de enorme donkere ruimte van de kathedraal, als een gigantische zwarte muil. Ik voel weer hoe koud het is. Ik moet verder van mezelf maar het lijkt niet te gaan. Ik merk hoe kou en duisternis op mijn gemoed werken en ik ga weer. Op weg, onderweg, aankomen. Op weg, onderweg, aankomen, met elke stap.

Iemand staat achter me te wachten. Kom maar langs me, denk ik, maar ze doet het niet. Ik zet weer een stap, maar die stap had ik niet willen zetten; precies zoals ik me in het dagelijks leven laat opjutten, soms. Ik sta weer stil en sluit mijn ogen. Ik voel hoe het lijntje vanuit mijn kruin me omhoog trekt. Mijn wervels lijken zich allemaal netjes op elkaar te stapelen. Als ik weer ga lopen heeft mijn achterligger me al ongemerkt ingehaald.

Ik loop en wend en loop. Steeds ontmoetingen met anderen, iedereen loopt zijn eigen pad, allemaal lopen we hetzelfde pad. Inmiddels vult de kathedraal zich met meer mensen; vreemden. Wie is ook alweer de vreemdeling? Wie een vreemde voor zichzelf is ziet anderen zéker als vreemd. Een felle hoofdpijnsteek overvalt me. Ik maak ruimte in mijn hoofd, maak een hoofd als een kathedraal, en de hoofdpijn verdwijnt.

Het laatste stukje. Deze laatste stappen zijn vederlicht. Met elke stap voel ik meer vreugde in mijn hart, kracht en ontspanning in mijn lichaam, en ruimte in mijn hoofd. Het voelt alsof ik na een lange reis naar huis mag, alsof een zware taak volbracht is. Ik stap in de bloem en op dat moment gaat er boven mijn hoofd een licht aan. Ik wankel even en sta stil. Alles is hier en alles is nu. Ik hef mijn armen, zo wijd en zo hoog als ik kan. Het voelt alsof ik daarmee zowel de wereld omhels, als een zegening ontvang. Geven en nemen is hetzelfde.




PRIORITEIT

Ze is al bijna te laat voor de afspraak. Te lang bezig geweest met bepalen wat ze dragen zal. Als haar halve kleerkast over de vloer verspreid ligt kijkt ze op haar horloge en rent naar buiten. Met spijt, want ze draagt het verkeerde. Iets wat helemaal niet bij haar past. Iets wat ze ooit gekocht heeft om een andere persoonlijkheid uit te proberen. De voornaamste reden waarom vrouwen miskopen doen. Jammer dan.

Ze springt op haar fiets. Gelukkig, stoplichten en wind mee. Daar om de hoek is het café waar ze zijn moet. Dan voelt ze hoe het zweet langs haar flanken rolt. Het nare effect van teveel koffie. Shit, het allerbelangrijkste, haar deo, is ze vergeten. Wat een slecht begin van een nieuw leven! Ze bedenkt dat ze beter iets te laat en fris, dan helemaal bezweet op tijd kon zijn en wil omkeren, maar prompt passeert ze een drogist en remt hard. ‘Godverdòmme!’ klinkt het achter haar, tegelijk met het gierende geluid van slippende banden. Een heel boos kijkende jongeman op een knalrode sportfiets weet nog net uit te wijken en passeert slingerend.

Ze rent naar binnen,grist een mannendeo van de schappen en beent de hoek om, richting kassa. Er staan vijf mensen te wachten, waarvan drie met een volle mand. Zonder zich te bedenken laat ze het flesje in haar zak glijden en loopt de route in omgekeerde richting terug, naar buiten. Als ze het winkelpoortje passeert verwacht ze een alarm te horen en dat de meisjes naar buiten zullen komen en ze zich verschrikkelijk zal schamen, maar er gebeurt niets.

Haar fiets is weg. Of had ze hem ergens anders gezet? Dit kan niet. Ze weet dat het wel kan, omdat ze hem niet op slot heeft gezet, vanwege haar haast. Net als ze in huilen uit wil barsten ziet ze wat verderop een man op leeftijd, die een fiets in een klem zet. Haar fiets. Ze stormt op hem af en voordat ze heeft kunnen bedenken wat ze gaat zeggen valt hij tegen haar uit: “Als iedereen zijn fiets zo neerzet, kan niemand er meer langs, jongedame!” Ze schenkt hem een lieve glimlach. Ze pakt haar fiets, zet hem bedaard op de standaard en haalt de deo uit haar zak. Even later parkeert ze haar fiets, wat aarzelend, bij het café. In een klem, naast een knalrode sportfiets.


back to top