you can find this page online at www.marijeverbeeck.nl/index.html
skip to content

In memoriam

Komt tot stand in samenwerking met minstens één nabestaande, liefst niet vlak na het overlijden. Een in memoriam pretendeert geen objectieve tekst te zijn, omdat het vanuit een persoonlijk perspectief tot stand komt. Het is het verhaal van een relatie. Door middel van gesprekken en materiaal: zoals foto’s en dierbare voorwerpen, vorm ik een beeld van de overleden persoon. Afhankelijk van het doel kan de tekst een zakelijke of poëtische richting krijgen.


In memoriam: Opa

vanuit het perspectief van een kleindochter, 37 jaar

Hij was een opa met een enorm opa-gehalte; een vriendelijke oude baas met een opgewekt karakter. Nooit ging hij uit zonder zijn zwarte hoed en zijn wandelstok, waar hij graag een beetje mee jongleerde. Hij droeg ook altijd dezelfde zwarte veterschoenen en het verhaal gaat dat hij die kocht hij per telefoon. ‘Doe maar een paar zwarte met veters maat die en die, model zus en zo. Ik kom ze vanmiddag halen’. Zoiets. Hij floot bijna permanent, op een heel aparte, ingehouden manier alsof hij blies en tegelijkertijd neuriede.
Opa was uiterst voorspelbaar en mede daardoor was hij ons zeer dierbaar. Hij kon geen dag beginnen zonder het ritueel van het messen slijpen. Met verbazingwekkende snelheid liet hij de wetsteen en het mes langs elkaar flitsen. Het gaf een muzikaal geluid en hij floot-neuriede erbij. Als kind begreep ik niet waar die handeling voor bedoeld was. Het was het één van die vele magische dingen in het leven van opa, die blijkbaar perse moesten gebeuren. Het was fijn om naar te kijken.
Opa maakte steevast dezelfde grappen. Op nieuwjaarsdag presenteerde hij Belgische wafels met de opmerking: ‘Wie wil er nog een wafel van vorig jaar?’ en dan lachte hij keihard om zijn eigen grap. Zijn uitgelepelde zachtgekookte ei zette hij altijd omgekeerd weer terug in het eierdopje en daarna bood hij het ons aan, alsof het nog vol was. Opa was dol op tuinieren. Altijd bloeiden er bloemen in zijn tuin en de hele zomer door was er vers fruit om te snoepen. Rode bessen noemde hij miemele en kruisbessen kroesele. Een klokhuis noemde hij een appelkietsj. Met Pasen verstopte hij drie dozijn geverfde eieren en als we die allemaal gevonden hadden verstopte hij ze nog eens. En als het moest: nog eens. Hij verwende zijn kleinkinderen met snoep en cadeautjes. Het snoep was opgeborgen in een houten kastje op de gang. Als onze ouders niet al te dicht in de buurt waren dan gingen mijn broertjes en ik naar opa. Met onze handen op de rug vroegen we dan heel verlegen: ‘Opa mogen we wat uit het kastje?’ Dan kregen we ieder een Hele Zak. Die sleepten we dan naar veilige oorden waar we naar hartelust onze gebitten en eetlust konden verzieken. Opa beloonde onze rapporten met gulle hand. Voor een acht kreeg je een rijksdaalder, voor een zeven een gulden. Van hem kreeg ik mijn eerste Barbie en mijn eerste horloge. Opa had enorme verzamelingen postzegels en sigarenbandjes die hij regelmatig en zonder enige scrupules voor zijn kleinkinderen plunderde. Maar het allermooiste was dat hij vliegers maakte.
Eerst timmerde hij een houten geraamte. Dat beplakte hij met groen of oranje papier er dan kwam er nog een lange staart aan. Mijn broers en ik kregen een handvol gele toffees en dan gingen we de Limburgse heuvels in. Het rook er naar kamille. Er waren veel klaprozen. Opa peuterde graankorrels uit de aren en voerde die aan ons. Langs het zandpad stond een klein huisje. Daar stond een witstenen Maria met aan haar voeten altijd verse bloemen.
Opa was klein en slank. Hij rende met de vlieger naar de andere kant van het weitje en één van ons hield het touw vast. Na een aantal mislukkingen vloog de vlieger zig-zaggend omhoog. De kleurige staart volgde het spoor. Stond de vlieger eenmaal standvastig in de hoogte dan stuurden wij ‘briefjes naar de engelen’. Opa had een stuk krant bij zich. Daar scheurde hij repen van die hij om het touw vouwde en met spuug aan elkaar plakte. Deze briefjes, vergezeld van onze beste wensen, vlogen langs het touw de hemel in. Hij floot-neuriede erbij.
Maar het paradijs ging verloren en opa ging dood. Het was lang geleden sinds wij voor het laatst gevliegerd hadden: ik was inmiddels negentien. Hij lag opgebaard in een mij onbekende ruimte. Zijn handen, met de karakteristieke, grote nagels, waren geel geworden. Er volgde een dodenmis in een duistere kerk. Het stond blauw van de wierook waardoor de atmosfeer erg benauwd werd. De priester smeekte de hemel om vergeving van de zonden van de overledene. Als een echo golfden de woorden vanuit de gemeente terug. Braaf prevelde ik mee: hemel, smeken, zonden, genade.... Ineens werd ik wakker uit een soort verdoving. De zònden van mijn opa? Hallo, zijn ze hier gek geworden? Ik had het gevoel medeplichtig te zijn aan een enorme vergissing.
‘Laat ons bidden’, klonk het. Iedereen knielde, ik was negentien en moest een daad stellen. Ik bleef zitten. Kreeg de puntige elleboog van een oom in mijn ribben, voelde boze blikken van vele aanwezigen, maar bleef zitten. Rechtop in een zee van knielende mensen. Als mijn persoonlijke eerbetoon aan opa. Als dank voor de warme en ongecompliceerde liefde die ik van hem heb mogen ontvangen.
Later vernam ik van mijn moeder dat opa een zeer moeilijk sterfbed had omdat hij zo bang was geweest voor de hel. Die lieve opa die tijdens zijn leven rechtstreeks communicatie met de engelen had gevoerd! Wat waren toch de zonden van mijn opa? Ik kan er alleen maar naar gissen, maar ik vermoed dat hij zich, als kind van zijn tijd, schuldig gevoeld heeft over gewone menselijke gevoelens en daden.
Dat hij ruste in vrede.


back to top